Groenlinks sprak zich 12 december uit tegen een nieuwe beperking die de gemeente wil opleggen aan kinderopvang op sociaal-medische indicatie. Die indicatie zal voortaan voor maximaal zes maanden worden verleend. Wij vroegen, samen met het CDA, om deze maximumtermijn te laten vervallen, omdat deze weinig rekening houdt met het belang van het kind. De wethouder reageerde met de toezegging dat de termijn niet zo strikt zal worden gehanteerd, en dat de nieuwe regeling na twee jaar zal worden geëvalueerd.

 

Met de sociaal-medische indicatie (SMI) kunnen ouders of verzorgers die in de problemen zitten, hun kind tijdelijk naar de kinderopvang sturen. De nieuwe beperking van deze indicatie tot zes maanden dient vooral om een formeel ijkpunt te hebben om te kijken hoe de zaken ervoor staan in het gezin, aldus de wethouder. Maar zoals duidelijk wordt in het raadsvoorstel over de nieuwe regeling en de toelichting daarbij, speelt ook de wens om de kosten in het sociaal domein te beheersen, een belangrijke rol in deze keuze.

GroenLinks is er helemaal voor om een vinger aan de pols te houden bij gezinnen die in de problemen zitten. Maar we vinden het niet juist dat de kinderopvang hierbij als een instrument wordt gebruikt. Een goed kinderdagverblijf draagt bij aan de ontwikkeling van kinderen. Daarbij gaat het om zaken als leren omgaan met leeftijdsgenootjes en zelfvertrouwen opbouwen, en ook om het stimuleren van het denken, praten en rekenen. Juist kinderen uit de doelgroep van deze regeling – met ouders die kampen met lichamelijke of psychische problemen, een verstandelijke beperking of die in detentie zitten – zijn geholpen met de pedagogische aanpak van de kinderopvang. En die aanpak vraagt om continuïteit.

We begrijpen dat de sociaal-medische indicatie een tijdelijke vangnetfunctie heeft, maar hebben moeite met de keuze om de indicatie te maximeren tot een termijn van zes maanden. Een termijn die weliswaar 1 keer, en in uitzonderingsvallen nog een tweede keer, vernieuwd mag worden. Deze als het ware in stukken gehakte toegang tot de opvang zorgt voor onnodige onzekerheid bij de ouder of verzorger, en is zeker niet in het belang van het kind.

Samenvattend vinden wij: een kind móet niet naar de opvang, maar als je ervoor kiest het daarnaartoe te brengen, besef dan dat de band met de leidster, het contact met de andere kinderen en de ontwikkelingsgerichte activiteiten vragen om continuïteit. Dat hiermee weinig rekening wordt gehouden, zit al ingebakken in de landelijke regeling sociaal-medische indicatie. Daar veranderen wij weinig aan. Wat we wel kunnen doen, is de tijdelijkheid niet verder aanscherpen.