De recente uitspraak van de Hoge Raad dat de staat het Urgendavonnis uit 2015 moet naleven, inspireert tot het bedenken van meer toepassingen van het recht. Een Urgenda-zaak om kinderarmoede te bestrijden, bijvoorbeeld: zou dat niet mooi zijn?

Vrijdag 20 december 2019 kwam de Hoge Raad met de uitspraak dat de staat het Urgendavonnis uit 2015 toch echt moet naleven. Dat houdt in dat de overheid snel extra maatregelen moet nemen om alsnog te zorgen dat de CO2-uitstoot in 2020 25% lager zal zijn dan in 1990.

Gaat de rechter met deze uitspraak op de stoel van de politiek zitten, zoals sommigen beweren? Neen, natuurlijk niet. De rechter zegt immers niet wat en hoe het gedaan moet worden. Hij zegt alleen maar dat de staat verplicht is zich te houden aan de door hemzelf opgestelde wetten en regels.

Maar waar ik het hier eigenlijk over wil hebben: we kunnen we de hoogste rechter ook voor andere zaken inschakelen. Bijvoorbeeld voor de bestrijding van de armoede onder kinderen. Daar is reden genoeg voor. We weten dat kinderen die in armoede leven een achterstand krijgen in hun ontwikkeling op sociaal, mentaal, fysiek en intellectueel gebied. Dit is kort geleden weer eens vastgesteld door het onderwijsonderzoeksbureau DUO.

Wat we ook weten, is dat het aantal gezinnen dat gebruik moet maken van de voedselbank de afgelopen twee jaar is toegenomen. Het aantal gezinnen dat de afgelopen jaren onder de armoedegrens leeft, is dus toegenomen.

Bekijk dit tegen de achtergrond van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Artikel 27 van dit verdrag gaat over de levensstandaard van kinderen. De eerste regel van dit artikel luidt: Staten … erkennen het recht van elk kind op een levensstandaard die geschikt is voor de fysieke, mentale, spirituele, morele en sociale ontwikkeling van het kind. Voor mij is duidelijk dat Nederland niet aan de regels van dit verdrag voldoet. Dus, wie durft de staat aan te klagen en af te dwingen dat deze de armoede in gezinnen met kinderen opheft?

 

De complete tekst van artikel 27 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind:

1. Staten die partij zijn, erkennen het recht van elk kind op een levensstandaard die geschikt is voor de fysieke, mentale, spirituele, morele en sociale ontwikkeling van het kind.

2. De ouder (s) of anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind hebben de primaire verantwoordelijkheid om, binnen hun mogelijkheden en financiële mogelijkheden, de levensomstandigheden te waarborgen die nodig zijn voor de ontwikkeling van het kind.

3. De staten die partij zijn, nemen, in overeenstemming met nationale voorwaarden en binnen hun mogelijkheden, passende maatregelen om ouders en anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind te helpen dit recht uit te voeren en bieden in geval van nood materiële bijstand en ondersteuningsprogramma's, met name met betrekking tot voeding, kleding en huisvesting.

4. De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen om het verhaal te waarborgen van uitkeringen tot onderhoud van het kind door de ouders of andere personen die de financiële verantwoordelijkheid voor het kind dragen, zowel binnen de Staat die partij is als vanuit het buitenland. Met name voor gevallen waarin degene die de financiële verantwoordelijkheid voor het kind draagt, in een andere Staat woont dan die van het kind, bevorderen de Staten die partij zijn de toetreding tot internationale overeenkomsten of het sluiten van dergelijke overeenkomsten, alsmede het treffen van andere passende regelingen.