Thuishulp stond officieel niet op de agenda, donderdag. Het voornemen van het college om thuishulp vanaf 2028 zelf te gaan regelen, werd beschreven in een raadsvoorstel over de samenwerking in de regio op het gebied van zorg en hulp. 

Die samenwerking moet anders worden georganiseerd om jeugdzorg beter beschikbaar te maken voor kinderen die deze zorg nodig hebben. Dat vraagt een nieuwe landelijke wet. In onze regio Lekstroom kiezen 4 van de 5 gemeenten ervoor om niet alleen de jeugdzorg onder te brengen in de nieuwe samenwerkingsvorm, maar alle taken die ze nu in Lekstroomverband regelen. 

IJsselstein wil als enige de maatschappelijke hulp-taken, de Wmo-taken, zelf gaan regelen als de nieuwe samenwerkingsvorm ingaat. Daarbij wil het college vanaf 2028 ook met veel minder aanbieders gaan werken. Het voornemen riep donderdag veel vragen op, bij alle partijen.

Zo was er de vraag of we inwoners straks wel voldoende hulp kunnen bieden, en voldoende gevarieerde hulp. Ook vroegen meerdere partijen zich af of IJsselstein met haar kleine bezetting de regeltaken voor thuishulp wel goed kan uitvoeren. Het gaat om inkoop, contractmanagement en toezicht.

GroenLinks stelde dezelfde vragen en wees ook op de mogelijke schade aan de relatie met gemeenten in de regio. Voor de efficiëntie en betaalbaarheid van een samenwerkingsverband is het wenselijk dat alle deelnemers dezelfde diensten afnemen. Daarnaast zijn goede verhoudingen in de regio nodig om belangrijke opgaven te kunnen realiseren, van passende zorg tot duurzame energie en woningbouw.

Treffend was dat donderdagavond ook een voorstel over een andere regionale samenwerking werd besproken, de RMN. In dit raadsvoorstel klaagde het college er juist over dat deelnemende gemeenten niet alle dezelfde dienst afnemen, waardoor IJsselstein duurder af is. Dat andere gemeenten nadeel kunnen hebben als wij deels uit een samenwerking stappen, is kennelijk minder erg.

Iets anders waar wij op wezen in de bespreking van de nieuwe samenwerkingsvorm voor het sociaal domein, is de negatieve weergave van hulp 'van buiten' in de stukken. Dit is bijvoorbeeld te zien in deze zin:  ‘Wij kiezen liever voor partners die wij kennen ... het gaat immers om onze kwetsbare inwoners.” Wij betoogden dat de nadruk op hulp van dichtbij en door bekende organisaties een verkeerd beeld geeft van de situatie. Want ook IJsselsteiners zijn weleens aangewezen op hulp uit de wijdere regio of van organisaties die nog niet bekend zijn bij het college. 

Het plan om alleen te gaan werken met vier of vijf bekende organisaties riep ook de vraag op of dit niet op vriendjespolitiek lijkt. Foekema, de verantwoordelijk wethouder, bezwoer dat er gewoon gewerkt gaat worden met openbare aanbestedingen en er dus geen integriteitskwestie zal spelen.

Wij lazen in de stukken iets anders over de voorkeur voor bekende aanbieders en werken met aanbestedingen. Toen we de wethouder vroegen hoe dit zit, gaf hij een ontwijkend antwoord. Wij blijven alert op deze kant van de zaak als het plan in 2026 opnieuw en duidelijker op de agenda van de raad komt. 

Dat dit gaat gebeuren, zegde de wethouder toe in de vergadering. De toezegging was ook een antwoord op een motie van het CDA die wij mede indienden. Daarin vroegen we het college om bij aanbieders na te gaan wat ze voor IJsselstein kunnen doen, en om de Adviesraad Sociaal Domein IJsselstein te laten kijken naar het plan. Zo willen we meer inzicht krijgen in de wenselijkheid en haalbaarheid van het plan, voor er herfst 2026 een besluit over wordt genomen. De motie werd aangenomen.